Den Helder 5 januari 1960
Mijn moeder wordt vandaag dertig, een kroonjaar, dus dat moet gevierd. Omdat in een ‘marinegezin’ anno 1960 de mannen een groot deel van de tijd uit varen waren, zo ook mijn vader, bestond het gezelschap die avond uit louter vrouwen plus oom Leen die toevallig net een weekje thuis was. Samen met zijn Eef (later wilde zij om redenen lieve Eva genoemd worden) kwam hij gezellig een taartje eten. Toen na de koffie en limonade de verzamelde kinderen met zijn allen in het tweepersoons bed van mijn ouders lagen te slapen, kon het echte feest beginnen.
Op de salontafel stond, zoals in die tijd volkomen normaal, een glas met kleine sigaartjes, filtersigaretten en voorgedraaide ‘sjekkies’ van Captain Grant. Voor bij de borrel waren er pinda’s (gelieve zelf te doppen), chips (alleen naturel want het mocht niet té gek worden) en plakjes leverworst (1960 hè). Voor oom Leen was er bier, veel bier, terwijl de dames zich te goed deden aan grote glazen zoete witte wijn. In een huiskamer waar je elkaar steeds minder goed kon zien, werd het met de minuut gezelliger. Tante Eef, wetende dat haar man er wel een paar achterover zou slaan, wierp zich op als BOB in dit geval Bewust Onbeschonken Buurvrouw (je weet maar nooit wat er op zo’n avond allemaal kan gebeuren…) en ook mijn moeder die van 7Up met water en suiker al ‘tipsy’ werd, dronk geen druppel alcohol.
De feestvreugde werd wreed verstoord toen Agnes, de dochter van de eveneens aanwezige overbuurvrouw het op een schreeuwen zetten en weigerde hiermee op te houden. Dit bracht tante Lien (toen noemde je blijkbaar alle min of meer bekende volwassenen oom of tante) ertoe de avond voor gezien te houden en met haar nog steeds loeiende dochter naar huis te gaan.
Hoewel het niet vroor of regende, de straten goed begaanbaar waren en tante Lien en haar krijsende kind hemelsbreed slechts een afstand van maximaal veertig meter te overbruggen hadden, vond tante Eef het nodig om de inmiddels behoorlijk aangeschoten oom Leen mee te sturen (je weet maar nooit wat er onderweg allemaal kan gebeuren…). Gelukkig gebeurde er onderweg helemaal niets en was oom Leen binnen de kortste keren weer terug. Door de alcohol ietwat gedesoriënteerd liep hij echter regelrecht de keuken in om vervolgens zijn blaas in de keukenla te ledigen. Een nietsvermoedende tante Eef (alles moet netjes, alles moet schoon) loopt een halve minuut later ook die kant op en treft haar man bij een openstaande keukenla aan. Geïrriteerd knalt zij de la dicht, niet wetend welk een onheil zij met deze onbezonnen actie aanricht.
Het is 1960 hè: geen telefoon, geen auto, geen huisartsenpost en goede raad is duur. Tante Eef gaf er, om redenen, de voorkeur aan om bij Cornelis-Jan, haar zoon en ons verwende buurjongetje, te blijven. En zo kwam het dat mijn moeder zich in de nacht van haar dertigste verjaardag op haar hallelujah-fiets met achterop een hevig vloekende en bloedende oom Leen meldde bij het plaatselijke ziekenhuis.
Hoe het is afgelopen: noch oom Leen, noch tante Eef hebben hier ooit een woord over gezegd.